Project Description
Hazelnoottaart
Het gebouw is hoger dan ik mij herinner. Als ik pal voor de ingang sta en omhoog kijk, verdwijnen de hoogste etages in de dichte mist. De regendruppels prikken als kleine speldjes op mijn koude voorhoofd. Ik druk de zwarte knop in en wacht. Ik ga zo dicht mogelijk tegen het gebouw aan staan om aan de regen te ontkomen, maar het valt lijnrecht naar beneden. Dan hoor ik de blikken stem van de intercom. Ik schraap mijn keel.
“Ja, hallo, ik kom voor mijn moeder”, zeg ik, “afdeling 419. Nummer 455… Nee. Shit. Sorry. Even op mijn briefje kijken, hoor.”
Ik zoek zuchtend in mijn tas. “Sorry. Ja, ik heb het. 4454 B21 672. Ja, ik wacht.”
Er klinkt een klik. Ik leg mijn voorhoofd tegen de metalen plaat waar de intercom in zit en voel me even als een kind dat naar iedereen zijn armen uitstrekt maar niet opgetild wordt. Weer een klik. Ik pak de deurklink vast en wacht op de zoemer. Die komt niet. In plaats daarvan begint de stem te praten.
“Mijn moeder heeft wat?” vraag ik. Ik rommel nogmaals aan de deur, nu harder. Dan klinkt weer die stem.
“Ik volg u niet”, zeg ik geïrriteerd, “ze heeft waar een einde aan gemaakt?” De stem zwijgt. In de stilte begrijp ik het eindelijk.
“O. Op die manier. Ik kwam eigenlijk langs om…” Ik heb opeens ontzettende honger. Hamburgers. Amandelkoekjes gedoopt in dessertwijn. Spekpannenkoeken. Mijn mond is vol speeksel.
“Goed. Ik ga maar weer, dan”, zeg ik zachtjes. “Doen jullie ook de verwijderingsprocedure?” De stem antwoordt bevestigend. Ik wil me omdraaien maar aarzel even. Dan leg ik mijn hoofd weer tegen de metalen plaat.
“Weet u wat het is,” mompel ik in het roostertje van de intercom, “ik kwam langs om haar iets terug te geven. Iets dat ik van haar had geleend. Ik leende vroeger, toen ik klein was, altijd spullen van haar – haar lippenstift en haar krulspelden en haar boeken – en dan vergat ik ze weer terug te leggen. Daar werd ze zo ontzettend boos om, maar ik bleef spullen lenen en ik bleef het vergeten. Ik lag vannacht wakker en toen dacht ik opeens: ik heb nog iets van haar. Dat ga ik morgen maar eens terug geven. Ze zal er van opkijken, dacht ik nog. Ik was benieuwd naar haar gezicht. Ik kon me haar gezicht vannacht namelijk opeens niet meer herinneren. Dat was zo gek. Bij alles wat ik doe: die groene afkeurende ogen, die verbitterde lijnen rond haar mond. Maar vannacht: niks.”
De wind stak op, waardoor de druppels nu schuiner vielen en ik af en toe even beschut stond. Met mijn volle gewicht tegen het gebouw aan ging ik verder tegen de intercom: “Ik ben ook een tijd niet langs geweest. Op haar verjaardag voor het laatst, drie maanden terug. Ik had hazelnoottaart meegenomen, maar ze wilde niets eten. Ik sneed aan tafel de taart in stukken. Ze keek me aan alsof ik haar probeerde te vergiftigen. Ik zei: maar mama, die vond je vroeger altijd zo lekker. En toen zei ze: wat hebben vroeger en ik nou nog met elkaar te maken? Vroeger, toen ik een baby was, zei ik, dat weet je toch nog wel? En toen zei ze: wat hebben baby’s nou met hazelnoottaarten te maken? En toen zei ik: niet zomaar baby’s, ik, toen ik een baby was! En toen zuchtte ze en ze zei: we zijn allemaal baby’s geweest, je moet niet doen alsof jij nou zo bijzonder bent. Toen heb ik met mijn hand een stuk uit die taart gepakt en met mijn andere hand haar mond open getrokken en dat hele stuk naar binnen geduwd, en toen ze het uitspuugde heb ik het van haar schoot gepakt en weer in haar mond geduwd en toen ze het weer uitspuugde heb ik het weer in haar mond geduwd, net zo lang tot er overal taart zat behalve in haar mond en in mijn hand en we allebei verloren hadden.”
Het was inmiddels gestopt met regenen. Ik beloofde de blikken stem dat ik nog terug zou komen om mijn moeders spullen op te halen en ging weg.
Toen ik in de metro naar huis zat, dacht ik: gelukkig maar, dat ik de laatste generatie ben. Ik keek door het raam omhoog naar waar de grijze gebouwen eindigden en de grijze lucht begon. Opeens voelde ik allemaal dingen die ik heel lang niet had gevoeld, dingen die zichzelf ongevraagd een plek in mijn lichaam gaven, als campinggasten die in je achtertuin hun vouwwagen uitklappen en worstjes gaan staan grillen. Dingen die voelen zoals je ouderlijk huis ruikt: vol heimwee en weerzin tegelijk. De metro reed van de Wijk van de Oudsten, onder de Tweede Snelweg door, langs de Kleine Groenstrook, terug naar mijn flat in Woonwijk 14. Ik heb haar spullen nooit opgehaald.