Project Description

Druppels

 

Elke ochtend als hij naar haar keek, terwijl ze met gesloten ogen en open mond onder de douche stond, leek haar buik groter dan de dag ervoor. De man zat op een handdoek op de badrand met een tandenborstel in zijn hand, terwijl hij de vrouw bekeek. Soms draaide ze zich om, met haar rug naar hem toe en dan was het net alsof ze geen kind droeg. Geen puilende buik en geaderde borsten, alleen haar lange bruine haar dat druipend over haar schouders hing; daaronder haar witte rug en haar billen en de achterkant van haar knieën en haar strak gespannen achillespezen. Toen hij klein was, had zijn moeder hem een keer voorgelezen uit een boek over Griekse mythologie, en sindsdien was hij bang dat iemand ‘s nachts zijn achillespezen door zou snijden. Hij moest daarom zijn enkels te allen tijde onder het dekbed houden, ook als het in de zomer veel te warm was op zijn zolderkamer. Zolang hij zijn enkels onder het dekbed hield, kon niemand hem iets doen.

Zij was daar vast niet bang voor, zo achteloos als ze haar achillespezen naar hem toe draaide. Zij was vast nergens bang voor.

Hij had haar een handdoek willen omslaan, maar in gedachten verzonken pakte de vrouw er zelf een van de waslijn. Ze gaapte. Nadat ze zich had afgedroogd, vouwde ze de handdoek als een tulband om haar hoofd. De punten van haar haren hingen druppelend uit de onderkant. Hij zag hoe ze altijd met haar hand een stukje van de beslagen spiegel droog veegde, maar er nooit in keek.

Meestal had de man niks te zeggen, maar soms was het alsof alle woorden die hij wekenlang had gezocht, zich opeens tegelijkertijd aan hem opdienden. Hij had dan geen idee waar te beginnen en twijfelde zo lang, dat de verbanden tussen de woorden langzaam verdwenen en er alleen nog losse woorden overbleven, die niets meer met elkaar te maken hadden. Dan zei hij één of een paar van die woorden tegen iemand, maar dat klonk dan altijd raar, alsof hij net was begonnen een taal te leren.

Hij wilde haar zeggen dat er iets bij hem veranderd was toen zij er was komen wonen. Dat hij zich door haar komst realiseerde dat alles wat vloeibaar is maar één kant op kan: het laagst gelegen punt. Dat dat met mensen ook zo is. We hebben één richting, de zwaartekracht leidt ons naar de plek waar we horen. Daar stromen we vanzelf naar toe, tenzij we ons ergens aan vastklampen. Hij zag steeds de theepot voor zich die vroeger op tafel stond als hij uit school kwam. Die theepot lekte bij het schenken en toen hij zijn moeder vroeg hoe dat kwam, zei ze dat sommige druppels thee zich nu eenmaal liever aan de tuit vasthouden. Ik was zo’n druppel, had hij tegen de vrouw willen zeggen, totdat jij hier kwam. Nu weet ik niet hoe lang ik me nog vast kan houden. Als ik los laat, stroom ik naar het laagste punt, naar waar ik hoor, verdwijn ik in het doucheputje. Dat had hij de vrouw willen zeggen.

Zij zou hem toch niet gehoord hebben. Ze luisterde naar haar eigen ademhaling, naar haar hartslag en naar die van het kind in haar buik, naar haar gedachten, naar woorden die anderen ooit tegen haar hadden gezegd. Wat zou het haar kunnen schelen, dacht hij, de buitenwereld. Zij had een binnenwereld, een groeiende, levende wereld in haar lichaam, waar zou zij die buitenwereld nog voor nodig hebben? Waar zou ze hém voor nodig hebben? Niets was zo mooi als haar binnenste, waar dat wezen sinds een paar weken af en toe tegenaan schopte. Hij had het zelf gezien: bijna een maand terug, terwijl ze haar benen aan het scheren was, schrok ze op, liet het scheermesje uit haar hand vallen en legde ze haar beide handen verbaasd op haar buik. Daarna had ze zachtjes geglimlacht. Hij keek haar aan en glimlachte terug. Het scheerschuim spoelde langzaam van haar been. Hij had ook zijn handen op haar buik willen leggen, maar toen viel zijn oog op het gele scheermesje dat nog achter haar voeten lag. De man hield zijn adem in toen zij zich omdraaide om de douchekraan dicht te draaiden. Hij zag hoe ze haar voet optilde en weer neerzette, hoe haar hiel rakelings langs het scheermesje bewoog en in een reflex trok de man zijn benen in. Terwijl ze zich afdroogde, keek de man met opgetrokken knieën naar de douchekop, die zachtjes nadruppelde.

Hij had haar maar één keer aangeraakt. Dat was toen zij en die luidruchtige echtgenoot van haar bijna een jaar geleden in het huis achter hem kwamen wonen. Hij zag haar op straat bezig bij een verhuiswagen en had zijn hand naar haar uitgestoken. “Ik woon hier achter. Onze tuinen grenzen aan elkaar,” had de man gezegd. Hij was trots dat het hem gelukt was niks onzinnigs te zeggen. Zij had zijn hand afwezig geschud en vriendelijk geknikt.
Sinds dat moment had hij haar alleen nog maar gezien door het raam van haar badkamer. Zittend op de badrand in zijn badkamer, met een tandenborstel in zijn hand geklemd, keek hij naar haar, aan de overkant van hun tuinen. Naar haar groeiende buik en het douchewater dat wegstroomde.